200 is een magisch getal voor natuurijsliefhebbers. Elke schaatser associeert dat getal onmiddellijk met de lengte van de Elfstedentocht. Voor veel schaatsers is het rijden van een 200 km-tocht dan ook een ultiem doel. Als je dat kunt, dan heb je echt wat bereikt. En dan hoor je er echt bij, bij de ‘mannen van de lange adem’, bij de echte bikkels.
Nu kun je natuurlijk de alternatieve elfstedentocht op de Oostenrijkse Weissensee rijden die daar elk jaar wordt georganiseerd, samen met een paar duizend anderen, of je kunt 40 rondjes van 5 km rijden op de kunstijsbaan van Biddinghuizen, maar er zijn in Scandinavië ook tochten van 200 km. Die zijn vrij kleinschalig vergeleken met de Weissensee-evenementen. Ze worden vaak onder extremere (koudere) weersomstandigheden gereden op meren met een dikke ijslaag. Dat is dan meteen wel meer pionieren, want veel ervaring is er daar niet in het organiseren van zo’n monstertocht. Het zijn vaak maar een handjevol (meest Nederlandse) liefhebbers die eraan mee doen; de Scandinaviërs zijn wel wijzer en beperken zich tot 100 km. De afgelopen twee jaar deed ik mee in Zweden (Orsa) en dit jaar was de enige 200 kmschaatstocht buiten de Alpen in Noorwegen, in het op 180 meter hoogte gelegen Mjösa-meer. Dit grootse meer van Noorwegen ligt bij Lillehammer,de stad waar in 1994 de Olympische Winterspelen werden georganiseerd.
Totnogtoe stond ik 4 keer aan de start voor een 200 km tocht: in ’97 de Elfstedentocht, in 2008 de Weissensee en in 2009 en 2010 in Zweden. Van die 4 keer heb ik de tocht 2 keer uitgereden, de Elfstedentocht eindigde voor mij helaas na 150 km ergens voor Bartlehiem, en Orsa vorig jaar vond ik in een vliegende sneeuwstorm bij -17 na 100 km wel genoeg. Het moet wel leuk blijven en jemoet wel gezond van het ijs stappen, is mijn principe. 200 km OK, maar geen bevroren tenen.
Degenen die afreizen naar Scandinavië zijn natuurlijk een beetje gek, want wie wil er nu bij -20 zo’n afstand van 200 km gaan rijden? De lokale krant had het namelijk over de Crazy Dutchmen, maar ik behoor tot die categorie gekken en als je je goed aankleedt is het best te doen. Samen met trainingsmaatjes Jeroen en Hidde toog ik voor het derde jaar op rij weer naar Scandinavië, waar de Russische beer zich stevig had genesteld. Aan de oevers van het Mjösa-meer, halverwege Hamar en Lillehammer namen we onze intrek in een goed verwarmde Scandinavische houten blokhut op een camping, met fraai uitzicht op het Mjösa-meer. Er lag een enorm pak sneeuw en we gingen eerst maar eens het parcours verkennen. Maar dat werd een flinke tegenvaller, want de baan lag er beroerd bij: veel sneeuw en zelfs water op het ijs. Het had net gesneeuwd in de week ervoor en de organisatoren waren druk bezig om het (al van 25 naar 10 km ingekorte) ijsparcours te prepareren, maar gebruikten te zware machines en tractoren, waardoor er water op de baan kwam. Ze lieten doorschemeren dat ze overwogen uit te wijken naar Lillehammer waar een rondje van ruim 6 km lag, volgens hen van veel betere kwaliteit. De volgende ochtend leerde een telefoontje naar de organisatie dat de Noorse rayonhoofden inderdaad hadden besloten uit te wijken naar Lillehammer. Wij dus spoorslags met de trein naar Lillehammer om het alternatieve parcours aldaar te verkennen. Er lag een nog ongeborsteld, maar wel geveegd, smal strookje van 6 km. En inderdaad lag eronder goed zwart ijs. Het deed me aan de Gouwzee denken toen we daar in Dec. 2010 konden schaatsen over een lusje van diezelfde afstand, alleen lag hier natuurlijk veel meer sneeuw. We reden een rondje over het parcours, kwamen even in contact met het ijs, probeerden ons materiaal, schatten in of we genoeg kleding aanhadden en gingen snel weer van het ijs. Je moet vlak voór zo’n tocht vooral niet teveel schaatsen of andere vermoeiende dingen doen. Het is een kwestie van vooral veel rusten met de benen omhoog, de tijd doden en koolhydraten stapelen. De organisatoren verzekerden ons dat het ijs de dag van de wedstrijd goed zou zijn. Daarop vertrouwend reden we weer met de trein de 30 km terug naar Moelv, waar ons huisje stond. ’s Avonds was het weer koolhydraten stapelen geblazen: een paar flinke borden spaghetti met rode saus, vroeg onder de wol en slapen.
De dag van de wedstrijd brak aan en om 7 uur reden we in een huurauto na een stevig ontbijt met muesli en pannenkoeken naar Lillehammer. We schreven ons in, kregen een transponder en een startnummer en stelden ons op bij de start samen met 21 anderen. Slechts eén Noor, maar wel een echte bikkel want hij zou ons er allemaal afrijden. Er bleek toch een kluunplek te zijn in de ronde van 6,7 km en we werden door de organisatoren gewaarschuwd voor deze gevaarlijke sectie, waar over 100 meter water (!) op het ijs lag. Bij de start sneeuwde het licht en het was rond de -20 graden, maar ik had het niet koud en was goed gekleed met 2 lange thermo-onderbroeken, 2 korte thermo-onderbroeken, 2 windstoppershirts met lange mouwen en col, een marathonpak, een mondkapje, een bivakmuts, een schaatshelm en een shawltje om mijn nek en een skibril voor mijn ogen. Ik reed op mijn Salomon kluunklappers, die ook nog waren weggewerkt in een hoesje en bij mijn thermosokken had ik bij elke voet een warmhouddingetje gedaan. En voor de veiligheid ook nog 2 scheenbeschermers aan en mijn voeten en gezicht ingesmeerd met vaseline. En om mijn handen had ik drie lagen: een paar dunne vingerhandschoenen en 2 paar wanten. Geen rugzakje op of tasje om, dat zit alleen maar in de weg. In totaal stonden er 22 man aan de start, vrijwel allemaal Nederlanders op die ene Noor na. Het startschot viel en weg waren we. Hidde en Jeroen reden zoals verwacht meteen met de snelsten weg in een groepje van 6, ik koos voor het tweede pelotonnetje van 6 man dat al na 250 meter ontstond, want ik zou hen toch niet kunnen bijhouden vermoedde ik. Het ijs was goed, er zaten weinig scheuren in en er werd geveegd door een borstelmachine. Al snel hield het sneeuwen op en brak het zonnetje door. De kluunplek bleek slechter dan gedacht, er lag een soort bomijs en ik zakte vrijwel meteen met een schaats door het eerste laagje heen, maar kreeg gelukkig geen natte voet omdat ik Salomons aan had. Er werd goed samengewerkt in mijn groepje, dat redelijk stevig doorreed (gem. bijna 22 km/uur), want ik kon de kopgroep nog lang in de buurt zien rijden. Elke ronde reden we ongeveer een halve minuut langzamer dan de kopgroep (foto).
Wat doe je en wat gaat er in je hoofd om tijdens die bijna 10 uur en 200 km die je voor de boeg hebt? Tellen, tellen en nog eens tellen, want je moest zelf bijhouden hoeveel van de 30 ronden je had gereden. En natuurlijk opletten dat je niet op je voorganger rijdt of in een scheur terecht komt. En jezelf dwingen om geregeld te eten en te drinken. Dus na 1 ronde zeg je tegen jezelf: 1 ronde gedaan. De code is om niet al te beginnen met het tellen van 2 als je na 1 ronde doorkomt, want dan raak je onherroepelijk de tel kwijt. Dus niet na 1 ronde zeggen: ‘ik begin nu aan de 2e ronde’, maar tegen jezelf zeggen: ‘eén gedaan! En bij elke doorkomst even snel iets drinken of eten. Er was warme sportdrank, halve bananen in de schil en witte kadetjes. Zelf had ik mierzoete fruitgelletjes, plakken ontbijtkoek en energierepen langs de kant in een tas, plus nog wat sportdrank. Als je jezelf niet dwingt om te eten en te drinken raak je sneller vermoeid, dus ik probeerde zoveel mogelijk te eten en te drinken, voorzover mogelijk. Mijn groepje besloot om alleen bij de even rondes te rusten maar ik probeerde toch bij elke doorkomst wat aangereikt te krijgen van de vrijwilligers die daar langs de kant stonden en vaak lukte dat ook nog redelijk, maar ik wou mijn groepje niet kwijt raken natuurlijk. Ik merkte wel dat ik niet de sterkste van het groepje was en onvermijdelijk komt daar dan een keer een moment dat je het groepje moet laten gaan en bij mij was dat na 11 ronden het geval, toen ik even uit balans raakte en achterop raakte door een val en het groepje niet op mij wachtte. En dan ben je gezien, want het is niet als bij de Weissensee een groot deelnemersveld waar je wel weer snel een leuk groepje kunt vinden waar je je bij kunt aansluiten en in kunt verstoppen. Als je hier uit het 2e pelotonnetje valt weet je dat je de rest van de bijna 130 km verder moederziel alleen moet rijden. Niets aan te doen, en ik kende dat gevoel van Orsa waar ik in twee jaar geleden na 60 km alleen kwam te zitten en vorig jaar al na de eerste ronde. En dan is het dus een eenzame strijd en wordt het mentaal ook heel zwaar. Gelukkig reden er inmiddels wat meer mensen op de baan want er deden ook een paar honderd Noren mee met een 50 km en een 100 km wedstrijd, dus het werd wat drukker op de baan, maar veel had ik er niet aan, ze reden me vaak te hard voorbij (of ik reed ze voorbij) en ik zag het niet zitten om me helemaal op te blazen en besloot om steady mijn wat langzamere tempo vol te houden. Dat leek me beter dan het risico te lopen me op te blazen en dan helemaal uitgeput te raken. En blijven tellen natuurlijk…. Inmiddels was ik na ruim 10 rondes of zo ingelopen door Hidde en Jeroen, die in vliegende vaart langs kwamen geraasd in het kielzog van een stel Noorse 100 km-gangers. Na een paar ronden werd ik weer door Hidde ingelopen maar Jeroen zag ik toen al niet meer. Eerst dacht ik nog dat hij achterop was geraakt, maar toen Hidde na een aantal (vraag me niet hoeveel, ik concentreerde me op het tellen van mijn eigen rondes….) rondes weer langs kwam, vermoedde ik dat er iets gebeurd was en dat hij uitgevallen was, zoals later ook zou blijken (met een hersenschudding van het ijs na een valpartij).
Ik verzorgde me zelf goed, dronk en at geregeld (daarbij geholpen door omstanders want met wanten gelletjes openmaken of mueslirepen uit hun verpakking halen is vrijwel onmogelijk en mijn handschoenen uitdoen bij -15 leek me ook niet raadzaam en kost teveel tijd) en voelde me redelijk goed. Helemaal lekker natuurlijk ook weer niet, want na een paar valpartijen en een dikke 100 km begin je toch wel vermoeidheidsverschijnselen te vertonen. En blijven tellen natuurlijk: 11 ronden gedaan, nog 19. 12 ronden gereden, nu nog 3 en dan heb ik de helft er op zitten. 15 ronden gedaan, nu nog 5 en dan nog maar 10 en dan ben ik er. Nu al 2 van de 5 ronden gedaan voordat de laatste 10 rondes ingaan en nu nog maar 3 en dan nog maar 10. Nog maar een ronde en dan kan ik beginnen af te tellen vanaf 10. Nog 10, nog 9, nog 8, nog 7, nog 6……Je wordt er soms bijna gek van dat getel en gereken, maar het helpt je wel de tijd door te komen, vooral als je de helft erop hebt zitten. Wel maakte ik me zorgen of ik voor het donker binnen zou kunnen komen, want we waren vrij laat vertrokken door de ietwat krakkemikkige organisatie. In plaats van de 07.00 uur van Orsa vertrokken we hier pas om 08.20 uur of zo. En dat scheelt dan toch 4 of 5 rondjes in het licht (of donker) rijden aan het eind van de dag. Afijn, maar rustig doorrijden en proberen af en toe aan te pikken bij een groepje. Zo kon ik nog even een half rondje meerijden met Hidde in zijn inmiddels tot 3 man uitgedunde kopgroepje en dan merk je meteen dat je best een stuk harder kunt als je maar in een groepje zit. Geen kopwerk doen natuurlijk in zo’n geval…..Zonder noemenswaardige moeite kon ik een half rondje aanpikken, maar als het dan even lastig wordt op een slecht stukje moest ik ze toch weer laten gaan, helaas. In rondje 23 moest ik voor het eerst even plassen en ik stopte even om achter de 5 lagen thermokleding mijn edele deel te zoeken dat daar goed verstopt zat met een warmhoudkruikje. Dat ging allemaal goed, maar toen ik wegreed bleek mijn skibril beslagen te zijn en ik zag de baan amper meer. Oei, dat was even een tegenvaller en bij een paar baanverzorgers die bij de kluunplek stonden even verderop vroeg ik hulp om mijn bril schoon te maken. Maar meteen daarna besloeg hij echter toch weer. Ook had ik inmiddels koude handen gekregen en de zon was achter de heuvels verdwenen. Gelukkig stond Jeroen langs de kant en ik kon een paar handschoenen van hem erbij krijgen waardoor ik verder reed met 4 paar wanten/handschoenen aan. Ook kreeg ik hulp van hem bij het aantrekken van een extra jack, want het werd duidelijk kouder. Nog 6 ronden…….Het gaat lukken. Ik reed weer verder, maar onmiddellijk kreeg ik weer last van het beslaan van mijn skibril. Een paar toeschouwers hielpen me met het schoonmaken van het vizier, maar veel helpen deed dat niet, want meteen daarna was het alweer bevroren en wazig. En zonder bril rijden kan ook niet, want dan bevriezen je ogen meteen bij -20. Ik besloot om rustig door te rijden ook al zag ik door de bril niet veel meer; ik kende de scheuren van de baan inmiddels op mijn duimpje en bij de eerstkomende doorkomst zou ik op zoek gaan naar mijn reservebril. Toen ik bij de finish kwam stond en delegatie van de EHBO echter mijn doorgang te versperren op het ijs en die gebood me te stoppen omdat het te koud werd en ze geen risico’s wilden nemen. Misschien zag ik er ook niet zo fris meer uit met een skibril die ik al af had gedaan en dachten ze dat ik last had van bevroren ogen. Zonder met ze in discussie te gaan stapte ik van het ijs, natuurlijk wel met gemengde gevoelens, want ik reed best lekker en had echt het gevoel dat ik die laatste 30 km ook nog wel zou redden. Maar ja, als ze iedereen van het ijs halen geldt dat ook voor mij, dus stoppen ermee. Dan had ik maar harder moeten rijden, maar dat zit er echt niet meer in met mijn kaliber vrees ik. Dus mijn tas en spullen gepakt, transponder afgedaan en ingeleverd en spoorslags doorgelopen naar het restaurant waar Hidde, Jeroen en ik elkaar na afloop zouden treffen. Hidde was ook net gearriveerd, was heel knap als 2e gefinished en zat te bibberen en zijn kleding te verwisselen.
Ik trok ook snel een droog en schoon shirt aan en kwam weer op temperatuur. Daarna gingen we naar het restaurant waar we ons tegoed deden aan warme chocolademelk en een kotelet met zuurkool. Toen we daar mee klaar waren en het al lang donker was kwamen er tot onze verbazing nog twee halfbevroren schaatsers binnen die net van de baan kwamen. Die hadden dus kennelijk wél mogen doorrijden en toen kreeg ik toch een beetje een katertje, want ik was van de baan gehaald onder het voorwendsel dat iedereen er af moest. Deze Nederlandse mannen spraken echter Noors en hadden zich niet van het ijs willen laten sturen en waren gewoon doorgegaan tot de 200 km. En een Nederlander die uitgereden was en in Noorwegen woonde en bij de organisatie betrokken was zei ook dat hij zich niet door die EHBO van het ijs had laten sturen en erop had gestaan om door te rijden. Tsja, als ik daarbij was geweest, assertiever was geweest of Noors had gekund had ik dus ook gewoon doorgegaan met mijn reservebril natuurlijk….Maar ja, 170 km is ook mooi en ik weet van mezelf dat ik het echt gehaald zou hebben als ik niet van het ijs zou zijn gehaald door de organisatie. Ik heb dus tot 170 geteld deze keer. Ook mooi. En ik kreeg toch een diploma van de organisatie met 200 km erop. Volgende keer dan maar echt tot 200 tellen….
Geen opmerkingen:
Een reactie posten